Krabbe-verhalen deel 15

De Krabbe-verhalen deel 15        (door Jan Leendert Willem Breukel 1940-2011)

Wat waren er zoal voor taken weggelegd voor de huisvrouw?  

"Ik weet dat ik mij nu op glad ijs ga wagen, maar ik ga het toch proberen. Zonder vrouwen zou De Krabbe niet hebben kunnen functioneren, dat moge duidelijk zijn. Met deze stelling kom je al een stuk socialer over naar de vrouw toe. Als ik begin met mijn eigen moeder. Ik weet bijna zeker dat er van ons gezinnetje zonder haar inbreng niets of heel erg weinig terecht was gekomen. Die handen van haar die gingen altijd, en tot op zeer hoge leeftijd was zij nog altijd aan het breien.
Sokken. Joost mag weten hoeveel dat zij er in elkaar heeft gezet, en van een geweldige pasvorm; zo koop je ze niet. Maar dat was dan nog maar een van de dames van de vijftien huizen. Maar zo waren er nog veertien van deze dames. En er was er niet één die ergens op de loonlijst stond. Je zag zo van tijd tot tijd wel eens een van die vrouwen op de fiets stappen om wat te gaan werken bij de ouders of schoonouders van de betreffende fa. Of er waren gewoon wat boodschappen nodig van het dorp die Mien niet in voorraad had. Maar verder ik zou het niet weten ze waren gewoon altijd thuis.

De was
Nou denk ik dat er voor De Krabbe vrouwen plenty werk was. Neem bijvoorbeeld de maandag, dan was het een wedstrijd wie er als eerste zijn was aan de lijn had hangen. En dan was het niet zoals tegenwoordig, dat als je toch naar het toilet moet om vijf uur ’s morgens je gelijk even het knopje van de wasmachine indrukt, nee dat werkte toen nog iets anders. Wassen dat deden ze in een ton, een zogenoemde Waston. Om de was nou schoon te krijgen, hadden ze een stuk hout met drie of vier poten met aan de bovenkant een handgreep. Dat scholden ze uit voor een stamper. En met dat ding stonden ze ’s morgens in alle vroegte als gekken in die tonnen met wasgoed te stampen. Het was toch niet normaal hé.

En die wedstrijd begon al op de zondagavond, dan stond de betreffende wasbus met het vuile wasgoed al te trekken op het vierpitspetroleumstel. Ik vond dat wel zo’n smerige lucht, maar ja, dat kon waarschijnlijk niet anders. Maar ik weet niet of alle vrouwen dat deden, maar mijn moeder wel. Als eerste. Als het effe kon om een uur of acht hing de was al op Het Stort aan de drooglijnen te wapperen, en ze was daar niet de enige in. Als je om negen uur nog niets had hangen, telde je niet mee. Dus vroeg op met de dames en buffelen. Vandaag de dag krijg je toch geen enkele vrouw nog zo gek, maar toen was dat nou eenmaal zo en werd het normaal gevonden.

Altijd als eerste op en een zooi brood klaarmaken: ze verzuimde nooit. Maar ik kan mij levendig voorstellen dat niet elke vrouw er trek in had om al zo vroeg op te staan. De enorme hoeveelheden brood zullen waarschijnlijk te maken hebben gehad met de snelle verbranding in je lichaam door het harde werken Je kreeg dus voldoende mee om de dag mee door te komen. Omstreeks zes uur ’s avonds was het dan warm eten en werd er van de vrouw des huizes toch wel verwacht dat er een behoorlijke prak op tafel stond.

De Bijbel
Ik weet nog dat het in die tijd zo was, dat er tussen de prak en de pap een rustpauze was ingelast en in die rustpauze werd er een stuk uit de Bijbel gelezen. Mijn vader las altijd uit het Oude Testament. Daar stonden zulke mooie verhalen in. En ik verdacht hem er wel van dat hij die ook wel mooier vond dan de Psalmen. Maar na zo’n verhaal was de trek naar voedsel al weer toegenomen. Er kwam dan een pan met pap op tafel, waar je u tegen zei, en die werd altijd schoon leeggegeten. Nou hadden we in die tijd wel enorme voorraden in de kelder liggen, maar dat hield wel in dat een huisvrouw ondanks dat ze nergens op de loonlijst stond wel het beroep van huisvrouw op en top moest beheersen.

Een van de dingen die een vrouw op De Krabbe echt moest kennen, was het biest wellen, een vak apart. Doordat er daar zoveel koeien rondliepen, was er nog al eens biest. Biest, dat is de eerste melk na de bevalling van de koe. En met zoveel koeien heb je natuurlijk nogal eens een bevalling. Het was geen kunst, maar meer een geduldwerkje, waar je vooral niet even bij weg moest lopen. Je had je hielen nog niet gelicht, of het zaakje was al begonnen met schiften. Maar als het dan weer gelukt was - het lukte bij moeder bijna altijd - dan was het smullen geblazen.

Slachten
Dan het slachten, dan werd er ook op haar gerekend. En dat hield in dat ze bij de slacht ook het initiatief nam als er worst gedraaid moest worden en kanen gemaakt, en noem het hele ritueel maar op. Kortom, een varken zo tussen de 300 à 400 pond werd de kelder ingewerkt in wekflessen en Keulse Potten. Hammen gingen naar de slager en werden gerookt. Grote Keulse Potten werden gevuld met zuurkool en zoute bonen. Zij regelde dat allemaal.

De vijftien huizen, we kunnen daar wel een heel romantisch verhaal om heen gaan hangen, maar als je de keuken zag: dat leek nergens op, maar je wist niet beter. Klein, somber. Een donker hok met plaats voor een elektrische kookplaat. En het een of ander tafeltje waar de afwasteil op stond. Maar ook het petroleumstel - een 2-, 3- en 4-pitter - ontbrak in geen enkele woning. Met al deze hulpmiddelen werden de maaltijden geregeld, en op tijd op tafel gezet. Dat alleen vond ik al knap. Niet altijd even fantasierijk, maar toch lekker.

Maar na het eten de afwas. Er stond altijd een enorme berg potten borden en pannen. En hulp voor de afwas! De rij vrijwilligers was niet lang, eigenlijk was er helemaal geen rij. Dus was mijn vader meestal de klos, die deed samen met zijn vrouw de afwas als wij gingen voetballen. Dan konden zij gelijktijdig de dag even doornemen, want daar kwam anders ook niet van.

Smerig verhaal
Maar, en dat is een beetje smerig verhaal, als alles schoon in de kast stond, haalde hij het gebit uit zijn mond, boende het met de afwas borstel netjes af, waarna het vervolgens in schoon water helemaal proper gemaakt werd. En vervolgens zei hij: ‘Zo, ik sta er weer knap op’. Haalde en passant nog even de natte handen door zijn weelderige haardos en was klaar voor de wandeling naar zijn tuin. Ik weet het wel, het is een beetje ranzig verhaal. Moeder is jaren bezig geweest het hem af te leren, maar het is haar niet gelukt. Jammer. Met de kinderen lukte dat haar beter dan met mijn vader. Maar dat je niet denk dat die vrouwen het daar even gemakkelijk hadden in hun huisjes onder aan de dijk.

Het was hard werken daar op De Krabbe. Als ze dan al even wilden gaan zitten, maar de was moest van de lijn, en daar zaten dan weer de nodige dingen bij die versteld/gerepareerd moesten worden. Dan werd het even zitten, maar weer vergeten. Want door al dat harde werken van de mannen was er ook veel slijtage aan de kleding. En werd er van de vrouw verwacht dat ze dat dus ook netjes kon verstellen. Wat de meesten ook wel hadden geleerd.

Er wordt tegenwoordig nog wel eens laatdunkend gesproken over de bekwaamheden van de vrouwen van toen. Maar je kunt gerust stellen dat die vrouwen zeker niet achterliepen. Die vrouwen hadden van huis uit al geleerd te overleven. De handen van deze huisvrouwen stonden in ieder geval niet verkeerd. Zelfs als ze met hun hobby de vrouwenclub of de plattelandsvrouwen bezig waren, ging het haken en breien en weet ik wat niet meer gewoon door. Maar ze hadden veel steun aan het eenpittertje, waar ze heerlijke bakjes thee op lieten trekken, of het draadjesvlees op lieten sudderen.

Geen vetpot
En als je die lessen met goed gevolg had afgerond, kon je het nog behoorlijk ver schoppen in het leven. Want laten we eerlijk zijn, het was geen vetpot in die tijd. En creativiteit stond dan ook hoog in het vaandel. Huisvrouwen dat waren de economen van de vijftiger jaren. Zij beheerden de huishoudportemonnee, zij deden dat met strakke hand, en dat was nodig hard nodig. Mannen wilden nog wel eens een scheve schaats rijden en dan mocht vrouwlief het weer recht trekken. Maar zij hadden wel een enorme hulp op financieel gebied, en dat was de Brabantia huishoudspaarpot.

Het ding was onderverdeeld in diverse vakjes, bijvoorbeeld kolen, licht, het dooie fonds en noem nog maar een paar instellingen op. Was de doos leeg, werd er niet meer gekocht. Een simpele bedrijfsvoering lijkt mij. Ten minste als je de regels van het doosje hanteerde zoals bedoeld.

Achterdeurtje
En ieder zaterdag als het loonzakje binnenkwam, werd het geld verdeeld over alle vakken van het doosje. Terugkijkend lijkt het mij een bijzonder handig ding te zijn geweest. Boven op die doos had mijn moeder haar zogenoemde achterdeurtje, een envelop met haar spaarpot. Voor als, je weet maar nooit. Maar de vrouwen van die tijd hadden, leek mij, daar niet zoveel moeite mee. Maar zoals mijn moeder dat deed, ging het bij heel veel van die vrouwen in die tijd. Heel veel van de dames werkten nog met het zogenoemde achterdeurtje. Iets voor noodgevallen als het eens even tegenzat. Dan was daar nog de mogelijkheid om nog wat geld op te nemen.

Ik weet nog een verhaal over een dergelijke soort situatie. Jannetje Breukel was al maanden aan het sparen om geld bijeen te krijgen voor een horloge. Het was de bedoeling van mijn moeder om haar man op 29 augustus als hij zijn verjaardag vierde hem eens een echt mooi cadeau te geven. Ergens op een verborgen plekje had ze een envelop met 100 gulden erin. En dacht ze bij zichzelf: ‘Daar moet ik wel ongeveer mee uit komen’.

Op 25 juli komt mijn vader thuis en vraagt aan Jans: ‘Heb je 125 gulden voor me? Ik heb een tweedehands bromfiets gekocht’. En je kon op je klompen aan voelen komen, dat ze daar niet zo gelukkig mee zou zijn. Zelden heb ik haar zo kwaad gezien, maar ze gaf geen krimp en ze gaf hem die 125 gulden. En op zijn verjaardag kreeg mijn vader toch zijn horloge. Heel veel later heeft ze mij verteld dat ze geld voor dat horloge van haar vader had geleend, om toch haar zin door te drijven. Zij vond dat ondanks alles Leen, mijn vader, toch zijn horloge had verdiend. En wat ik ook bijna zeker weet is, dat ze hem dat nooit verteld heeft.

Eerste loon
Ik weet nog goed dat ik met mijn eerste loon thuiskwam, en dat ik tegen mijn moeder zei: ‘Helpt dat nou nog een beetje? Heb je daar wat aan?’ ‘Jonge’, zei zij, ‘dit is net het zetje wat we nodig hebben om het wat gemakkelijker te krijgen’. Dan voel je, je als je moeder dat tegen je zegt toch wel heel erg belangrijk. We werden niet rijk, maar we kregen het beter, en dat was toen ook al heel wat.

Maar al was het dan geen villa waar we in woonden, het spul moest wel schoon gehouden worden. In die tijd lag er zeil op de vloer met daarop een kleed. Op dat kleed stond een tafel met daaromheen vier stoelen. En langs de wand stond een theemeubel en een dressoir en voor een van de ramen stond een tafeltje op vier van die hoge pootjes met een kleedje en daarop een pot met een bloemetje. Als je er iets tekort langs liep, kletterde het zaakje al om.

Jabo
Ja, er stond heel wat meubilair in de ouderwetse Krabbe-woning O, ja er stonden nog wel twee ‘makkelijke’ stoelen en vier rechte, en dat was het. En dat was alweer een stukkie verder in de tijd, maar toen stond er op het theemeubel ook nog een grote Philips-radio, die had onze pa verdiend met zijn kippenhandel. Vaste vloerbedekking was weer van veel later, dat was dan weer het tijdperk van de beruchte Jabo.

Dat spul was ontzettend sterk en bijna onverwoestbaar, maar als je er op rondkroop, kreeg je me daar een partij zere knieën van. Het was ook in die tijd dat de meeste kinderen met een jaar vlot konden lopen, en dat was met dit spul ook wel zeer begrijpelijk. Het Jabo-tijdperk was een hard gegeven! Maar wij hadden zeil met een kleed, en nou hadden we aan de dijk of op Het Stort een paar palen staan met een balk ertussen. Daar werd het kleed om de zoveel tijd overheen gegooid en afgerost met de mattenklopper.

Er waren ook van die rekken die waren uitklapbaar met meerdere latten, ook voor de kleine kleedjes en de klompen, Dat waren de zoegenoemde klerenrekken. Zaterdagmiddag om een uur of vijf werd de laatste hand gelegd aan het onderhoud voor de zondag. De klompen moesten ingeleverd worden, dan werden die houten schoenen met de borstel met Vim geschuurd en geschuurd echt helemaal spic en span. Op zondagmorgen de volgende dag als ze opgedroogd waren, dan pas waren ze echt oogverblindend wit.

De deurmat kreeg ook een grote beurt zo vlak voor de zondag, die ging ook nog in een sopje en werd nat en al netjes voor de deur gelegd. Een prachtige oude aardappelzak deed waarvoor die werd neergelegd, Je kon er je voeten aan afvegen. Het hoorde waarschijnlijk allemaal zo in die tijd en de vrouwen deden het, maar ik zie het mijn vrouw nog niet doen op zaterdagmiddag. En er was ook de grote schoonmaak die mocht je als huisvrouw echt niet overslaan, wilde je niet als smeerpoets uitgemaakt worden. Wat je dan zag, hoe die vrouwen dan tekeer gingen, dat grensde echt aan het ongelofelijke. Zelfs de kachel aan de binnenzijde en de stenen werden geboend. Alle echt, álle kleding kwam uit de kasten en ging het huis uit en werd aan lijnen buiten opgehangen. Alles moest gelucht worden.

Het multifunctioneel klerenrek bewees hier wederom zijn waarde. Nee, echt dat is geen grap. Het huis werd binnenstebuiten gekeerd, maar dan was het ook echt klaar. Dan konden de vrouwen even een pauze nemen, maar niet te lang, want voor een vrouw riep het werk altijd.

Kei- en keihard
Als ik alles zo’n beetje op een rijtje zet, en dan zal ik beslist het nodige vergeten zijn. Maar wat wel blijkt is, dat het ‘beroep’ huisvrouw geen beroep is voor watjes. Het was kei- en keihard. En o ja, tussendoor leerde ze ook de kinderen nog even normen en waarden, helemaal uit zichzelf. Daar hoefden ze niet vanuit de Tweede Kamer door de regering op te worden gewezen. De huisvrouw van toen had gewoon dat normbesef en bracht dat automatisch over op haar kinderen.

Het was ook eigenlijk vrij normaal dat de huisvrouw c.q. moeder ontzettend creatief was. De zaterdagavond was echt het eind van de week, dan werd er meestal niets meer gedaan. Maar je moeder zag dan weer kans je recreatief bezig te houden met allerlei spelletjes: sjoelen, tafelvoetbal, met als hoofdprijs een rol King-pepermunt. Ze verzon werkelijk van alles om het je op de zaterdagavond naar de zin te maken. Enorme zakken met pelpinda’s werden uitgestort op de tafel. Vergeet niet: er was geen tv die voor het amusement kon zorgen. Zij regelde van alles om je maar thuis te houden. Kijk, op den duur lukte dat haar ook niet meer. Maar toch ik kijk nog steeds met veel plezier terug naar die tijd.

En ik denk dat het in de meeste gezinnen op De Krabbe er ook zo aan toe ging. Kijk, even een rondje lopen ’s avonds in het donker dat had weinig zin. Alles zat binnen, dus jij ook. Ik ging wel eens in het donker op pad op een doordeweekse dag. Dat was tegen de tijd dat moeder jarig was. Dan ging ik naar Cornelia de vrouw van Kees Kleijwegt om te vragen of ze een gedichtje wilde maken voor de verjaardag van mijn moeder. Want dichten dat kon ik niet, dat was iets voor kunstzinnige mensen.

Gesloten gordijnen
En dat was Cornelia vond ik, en als je het netjes vroeg deed ze dat ook voor je. ‘Kom het morgenavond maar ophalen’, zei ze dan. Ik gelukkig, mijn moeder blij. Wat was het toch mooi op De Krabbe! Maar alles achter de gesloten gordijnen, want een ander hoefde niet te zien wat er bij jullie binnen gedaan werd. Een tikkie bekrompen, maar goed. Het zal wel, maar iedereen deed het zo. En in die tijd was het erg belangrijk niet op te vallen.

Dit was zo’n beetje in het kort het verhaal van de hardwerkende huisvrouw die niet op de loonlijst stond van De Landverbetering, maar wel haar steentje bijdroeg aan de samenleving, en vaak meer dan dat. Maar er werkte bij ons ook nogal wat vrouwen die wel op de loonlijst stonden. Om te beginnen, de directeur had een hulp in huis. Anna Romers de oudste dochter van Hannes Romers van De Bult, de Krabbe Ouwestee. En Anna heeft daar echt heel wat jaren de familie Van den Hoek geholpen de kinderen een beetje in het gareel te leren lopen. Anna is later getrouwd met Gerrit van der Meer en woont nu onder de rook van Zwartewaal.

Dat zag er allemaal simpel en voorspelbaar uit. Dat kan van het meisje (Mina) die bij Adrie van der Hoek diende niet gezegd worden. Mina was de tweede dochter van Piet van Seters (Piet van het haventje). Mina die heeft het daar ook heel wat jaren uitgehouden, en is later getrouwd met Piet van der Meijde, een van de zonen van Arie van der Meijde. Maar dat ging niet zomaar vanzelf. Piet wilde verschrikkelijk graag emigreren, maar mét Mina. En daar werd het stel het over eens: Piet zou vooruitgaan, werk zoeken en een huis en dan wat later zou Mina hem achterna gaan.

Emigratie
Daar kwam echter een probleem om de hoek kijken. Om de een of andere reden die ik niet weet, wilde Mina niet naar Vancouver in het verre Canada. Dit was voor Piet toch een behoorlijke streep door de rekening. Het feest van trouwen enzo ging niet door. En dat was iets waar Piet geen rekening mee had gehouden. En dan zit je daar in het verre Canada zonder je meisje waar je het toch ook allemaal voor doet. Dus wat nu? Terug naar Nederland en praten.

Wel, de liefde zegevierde. En Piet heeft de knoop doorgehakt en heeft het emigratieplan voor de toekomst afgeblazen. Ging terug naar Vancouver en heeft daar orde op zaken gesteld, en is daarna weer teruggekomen naar zijn Mina. Zonder haar zag hij het daar ook niet zitten. Wat ik wel weet, is dat hij het nog altijd heel erg jammer heeft gevonden dat het emigratieplan niet is doorgegaan. En om daar alleen te blijven, was voor Piet al helemaal geen optie. Piet had wel gelijk weer werk. Nadat hij terugkwam uit Vancouver, gewoon weer terug op De Krabbe, daar ging hij ook gewoon weer verder met werken, daar waar hij eerder was gestopt. Hieruit kun je concluderen dat het werk niet wegloopt als je het even laat liggen.

Op een ark
Maar om te gaan trouwen, heb je een huis nodig en dat was in die tijd nog niet zo eenvoudig. Toen werd er door Piet en Mina besloten om een ark, een woonboot, te kopen. Zo gezegd zo gedaan, de woonboot kreeg een ligplaats in een kreek grenzend aan het grote Spuikanaal. Het Spuikanaal lag tussen de Nieuwe Waterweg en de Brielse Maas. Toen dat allemaal rond was, trouwde hij met Mina en het stel heeft daar gewoond totdat de aanleg van Europoort een einde maakte aan het wonen van deze twee mensen in hun ark.

En zo zijn ze toen min of meer noodgedwongen aan de vaste wal gaan wonen. Maar voor ze aan de vaste wal gingen wonen, is daar op het water in de ark hun oudste zoon geboren. Twee aardige mensen met een verhaal, en een verhaal dat goed afliep. Het koste wat moeite, maar ze hebben elkaar toch gevonden. Een verhaal met een gelukkig end.

Op het land
Maar er stonden nog meer vrouwen op de loonlijst. Op het kantoor zat Wina met een collegaatje uit Maassluis. En dan had je nog de meisjes/vrouwen die zoals men dat toen zei op het land werkte. Eigenlijk kwam het er op neer dat de dames eigenlijk alleen maar bij alles waren betrokken wat met het product aardappel had te maken. Vijftien jaar was oud genoeg vond men om het aardappel poten te leren.

Dus daar ga je dan. Voor je het goed en wel besefte, zat je op de aardappelpoter. Het was een ouwe drierijige raardappelpootmachine. Dat ding hing achter de trekker. Ook dit apparaat werd aangedreven op de wielen. Dus als de tractor gas bijgaf, en wat harder ging rijden dan gingen de bakjes navenant mee in het door de tractor bepaalde tempo. Dan rolde de bakjes in een razend tempo aan je voorbij. En er werd besloten dat de leerling maar in het midden moest gaan zitten. Wat achteraf heel goed uitkwam, als ik eens een of twee bakjes miste waren de dames er razendsnel bij om dat foutje mijnerzijds gelijk weer recht te zetten.

Maar ik zei het al: alles wat met aardappelen had te maken daar waren vrouwen bij betrokken, dus ook hier. Bep van Kees van Vliet en Geertje de oudste dochter van Piet (van het haventje) van Seters waren de dames die mij dat kunstje zouden gaan leren. Viel dat even verschrikkelijk tegen! Tobias van Rees met Fordson 3 was de tractorchauffeur en de leider van het spul. En al reed hij nog zo langzaam, het maakte niet uit: die bakkies die bleven maar voorbij rollen, er kwam maar geen eind aan.
Als je dan die twee grieten zag, die hielden het tempo met een hand bij, en met de andere hand vulde ze de bakjes die voor mij te snel gingen. Ik vond dat wel geweldig, toch kon dat niet de bedoeling zijn, maar na een paar dagen ging het al stukken beter, en aan het eind van het seizoen had ik het spelletje door. Maar dank zij de beide dames.

Nou, had ik het geluk dat ik dames voor mij geen vreemden waren. Betje was op de Brielse Heuvel het meisje dat altijd bij ons oppaste als mijn ouders eens weg moesten, het buurmeisje. En met de dochters Van Seters, Geertje, Mina en Nelly ging ik naar de grote school. Dus zat ik niet in al te vreemd gezelschap. En Tobias kende ik van mijn tractoravonturen na schooltijd al wel een beetje. Dit was dus ook werk dat die meisjes op het land deden. Wat ze ook konden, was het schoffelen: het vuil tussen de aardappels weghakken. Maar met het oogsten van de aardappelen stonden ze weer op de zakkenrooiers. Wel was het zo als de aardappelenoogst binnen was, gingen de meisjes de schuur in.

Geen lolletje
En stonden dan de hele winter aan de sorteermachines. Het leek mij geen lolletje. En daar stonden zij de hele winter tot aan het voorjaar ook te zingen. Een enkele keer moest ik ook wel eens helpen. Met die meiden was het wel gezellig, maar de hele dag naar die voorbij rollende aardappels staren, daar was ik niet voor in de wieg gelegd. Maar als de dagen weer gingen lengen en het sorteren raakte op een eindje en als er dan weer aardappels gepoot werden, kwamen zij weer naar buiten.

Dat ze het slecht naar de zin hadden, heb ik nooit iets van kunnen merken. Er werd de hele dag gezongen. Alles uit de top 100 (Johnny Jordaan, Tante Leen) en meer van die coryfeeën. Maar ook de psalmen en gezangen van Johannes de Heer stonden op het repertoire. Vooral deze zangenbundel van Johannes de Heer scoorde heel goed. Maar niets ten nadele van de meisjes gezegd, er was er niet een eender, maar toch stuk voor stuk toffe grieten.

HMW
Vrouwen die onder het bewind van Johannes Goedendorp ieder jaar weer kans zagen die enorme berg aardappelen uit de boxen te krijgen, en heel veel van dat spul naar het buitenland te verwerken. Dat waren dan de dames die op de loonlijst stonden. En van alle dames die er werkten, kwam er maar een van De Krabbe, de anderen kwamen uit alle hoeken van Rozenburg. En veraf of kortbij, alles kwam met de fiets. En je hoorde ze nooit klagen. De aardappelgoeroe Johannes kwam wel met de brommer een HMW, ‘het motorisch wonder’, helemaal van de Graska. In die tijd waren er nog niet zoveel bromfietsen ook, gewoon lekker trappen, dat was gezond voor je lijf en je leden.

Leen van der Hout die kwam van de Vinkseweg en hij was een van de eersten die met een rijwiel met hulpmotor op De Krabbe verscheen. Leen was de vader van Leo, de later zo bekende groenteboer op het dorp. De brommer was een Mosquito of zoiets, geloof ik. Het was een model waar het motortje onder de trappers was gemonteerd, als je over een bultje reed dan kon het wel eens gebeuren dat je ineens zomaar stil stond, zat het ding aan de grond. En die abrupte stop werd over het algemeen gevolgd door een forse duikeling. Maar het ding was multifunctioneel behalve brommen, was trappen ook nog steeds mogelijk. 

Plaats reactie


Beveiligingscode
Vernieuwen

rozenburg