Krabbe-verhalen deel 4

De Krabbe-verhalen deel 4        (door Jan Leendert Willem Breukel 1940-2011)

Weer verder met het onderzoeken van de leef- en woonomgeving.

"Na een paar dagen - je wordt al wat brutaler - toch maar eens boven op de dijk gaan kijken. Het stort is gigantisch, wat je daar al niet op kon zetten! En wat stond er een diversiteit aan bouwsels, echt het leek jeugdland wel. Je hebt nog nooit zoveel verschillende gebouwtjes gezien, en allemaal van hout. Het bouwmateriaal kwam in grote lijnen van de Nieuwe Waterweg, want dat was gratis, en daar was men gevoelig voor in die tijd. En ik denk dat eenieder wel een paar of heel veel kippen had of konijnen, sommigen hadden zelfs een varken. Dat was weer wat later in het verhaal, maar buurman Teun van Baren had soms wel honderd eendagskuikens zitten. En op een goede dag werd er zelfs een kleine koeienstal gebouwd in de orde van grote voor vier koeien. Waar mee ik maar wil zeggen: het was een stuk grond waar je wel wat mee kon. Alles mocht toen nog, een welstandscommissie dan wel vergunning was daar niet aan de orde, eenieder bouwde naar eigen inzicht. Met dien verstande, er moest altijd een stuk vrijblijven voor de drooglijnen, dat werd uitgemaakt door moeder de vrouw. En dat was dan ook niet de enige hoogspanning die er was . 

In die tijd liep het lichtnet met draden via palen, maar op het stort hadden we dat niet. Dat probleem, werd opgevuld door zogenoemde stallantaarns, een petroleumlamp. Een stormlantaarn dat was de enige luxe die we hadden op het stort, dus niks geen Eneco. lk herinner mij avonden dat we in ons schuurtje op het stort bezig waren met het zagen van wat kachelhout. En dat er bij het licht van zo'n stormlantaarn en het nuttigen van enkele borden erwtensoep tijdens het avondeten er wel een heel apart sfeertje kon hangen. Enigszins drukkend, want ja, er was niet zoveel ventilatie en zo’n olielamp vraagt toch behoorlijk zuurstof. 

Heel veel jaren later. Ik had mijn eerste huis gekocht aan de Oranjelaan en de schuur was wat aan de kleine kant. Daar moest dus wat aan gedaan worden. Het hout werd geregeld, we konden beginnen. Na een dag bouwen echter lag er al een brief in de bus met een bouwstop. Mijn vrouw helemaal in paniek, maar ik dacht dat het wel mee zou vallen. Twee dagen later naar het gemeentehuis getogen na een afspraak te hebben gemaakt met bouw- en woningtoezicht. lk kreeg te maken met mijnheer De Groot, zeker een schappelijke man. Nadat hij zich had voorgesteld, was meteen zijn eerste vraag: ‘Wat ben je aan het doen meneer Breukel? lk kwam van de week langs en zag daar allerlei spanten e.d. staan. En nou heb ik het even nagekeken en je hebt volgens mijn papieren daar geen vergunning voor.’

‘Dat klopt’, zei ik ,maar ik bouw op de oude fundatie.’ ‘Ja’,’ zei hij ,maar dan nog heb je een vergunning nodig.’ ‘Mijnheer de Groot’, zei ik ,ik ben opgegroeid op De Landverbetering en daar was het zo dat we het hele jaar hout bij elkaar zochten. En hadden we dan voldoende verzameld, dan bouwden we een stuk aan het bestaande gedeelte of we zetten er een nieuwe schuur bij. Daar hadden ze het nooit over een vergunning, dat was niet zo belangrijk. Hout en spijkers moesten we hebben, dat was voor ons belangrijk. Maar als ik goed begrijp kan dit niet meer kan op deze manier.’

‘Juist’, zei hij ,ik ben blij dat u dat inziet.’ ‘Ja, dat zie ik wel in, maar daar heb ik geen schuur mee. Hoe ga ik dat dan voor elkaar krijgen, mijnheer de Groot? Want ik heb niemand nodig om een net schuurtje te bouwen.’ ‘Breukel’, zei hij ,ik geloof best dat het je gaat lukken om daar een net schuurtje neer te zetten. Als je het klaar hebt, laat je mij dat weten, dan kom ik kijken en ziet het er acceptabel uit, dan krijgt u van mij voor dat project een gedoogvergunning.’ ‘Mijnheer de Groot, als ik klaar ben laat ik het u weten.’ Toen de schuur overeind stond en was afgetimmerd heb ik hem netjes een uitnodiging gestuurd. 

En nadat hij het bouwproject is wezen, bekijken en hij toch wel vond dat het er netjes uitzag, had hij ook nog een goede raad voor mij. ‘Als je nou weer eens wat wil gaan bouwen, kom dan eerst even bij mij langs. Dan laten we er netjes een tekening van maken en krijg je een officiële vergunning.’ Ik had nog wel een verbouwing van de schuur in mijn hoofd zitten, maar die is er in blijven zitten, want eer ik er aan toe was bij de heer De Groot langs te gaan, zijn we verhuisd naar Vierpolders. Maar uit dit verhaal blijkt toch maar weer, daar op die Krabbe was het toen zo slecht nog niet.

Maar toen ik die, in mijn ogen, grote bouwput zag, wist ik het zeker op die Krabbe daar ga ik het echt leuk vinden. Daar waren wel zoveel mogelijkheden. Er was een nadeel:je moest wel bouwmateriaal hebben om je dromen waar te maken. Mijn besluit stond toen vast: Ik ga ook hout jutten en een schuur of weet ik wat bouwen. En dat jutten dat heb ik jaren volgehouden. Altijd weer verrassingen die je vond. Geweldig! En schuren bouwen doe ik nog steeds, maar jutten niet meer. Maar ja, je kan niet alles hebben hé! Voor het jutten moest je wel aan de Nieuwe Waterweg zijn en een kar hebben, en die heb ik een tijdje later geërfd van buurman Schrier. Dus de fiets gepakt en gaan kijken, en het viel mee: volop hout, maar in hoofdzaak kachelhout. Geen mooie planken.

En heel vaak alles onder de teer, dat viel dus een beetje tegen, maar moed verloren al verloren. Nu kon ik mij volledig concentreren op de gewoontes en gebruiken van de Krabbenezen. Hoe moest je die mensen aanspreken bijvoorbeeld? Nou, dat ging als volgt. De mannen sprak je met hun achternaam aan, en bij de vrouwen werd het afgekort, vrouw Breukel of buurvrouw Breukel. Alleen de ongetrouwde vrouwen werden weer wel bij de voornaam dan wel meisjesnaam genoemd. Bijvoorbeeld Jo van der Sar/Jo van Eekelen. Aan dat soort termen moest je even wennen, maar je leert snel als kleine jongen. En je moest wel mee, want opvallen was niet goed, ook de kreet bogaarden ‘bogeren’ kende ik niet. Maar dat bleek dan weer te gaan over het testen van de diverse fruitsoorten uit de naast ons liggende boomgaarden.

Tjonge, tjonge, wat heb ik vaak hard moeten lopen om een pak slaag te voorkomen. Want, als je gepakt werd, was het niet best. En in die tijd was het zo, je kon je daar dan thuis wel over beklagen dat je slaag had op gelopen, en als je ouders dan vroegen waarom dat je dan wel klappen had gehad en je legde dat dan uit, dan kreeg je nog een portie extra. Dus na de eerste keer gepakt te zijn en twee pakken slaag werd er bij het tweede keer pakken thuis maar niets meer gezegd. En dat scheelde toch een pak slaag. Kijk, je moet altijd proberen van alles de positieve kanten van de dingen te zien en een pak slaag doet minder zeer dan twee.

lk werd ook al vrij snel aan het werk gezet. De eerste paar ochtenden mocht ik mee melk halen bij Jo van der Sar. Maar na een paar ochtenden vond mijn moeder dat ik dat wel alleen kon, en moest ik iedere morgen melk halen. Maar het was wel een karwei dat nog wel te overzien was. Erger was het als je naar de kruidenier moest, dan ging je door het klaphek. Het klaphek was een hek naast het grote hek dat dicht was, maar het kleine hek was bedoeld voor fietsers, de Korte Bakkersdijk op en dan na 200 meter: Hoera de buurtsuper! Ja, je gelooft het niet: We woonden daar midden in de wijde wereld, maar er was een kruidenier. Het nemen van deze barricade ‘het klaphek’ was een kunst op zich als dat met de fiets moest gebeuren. Zachtjesaan fietsen, hand vooruitdrukken tegen het hek en snel er door. Het hek viel als je niet op je plaat was gegaan netjes achter je dicht.

De weg terug ging deze grap niet op, dan was de enige optie afstappen en hek openen dan kon je er met fiets doorheen wandelen. En de naam van die winkel was Mien de Bakker, de voorloper van de C1000. Wat een keuze je daar niet had… Dat was het eigenlijk, wat ze niet hadden was veel. Maar ze hadden toch nog wel een behoorlijk assortiment. Volgens mij was de winkel van Mien, maar ze werd bijgestaan door haar zuster Neel en haar schoonzuster Bep, dat was de vrouw van Henk van den Berg en Neel waren weer de zussen van de in volksmond Henk de Bakker/Van den Berg. Neel en Bep waren heel aardige vrouwen, maar verschrikkelijk nieuwsgierig.

Neel en Bep droegen altijd alpinomutsen. Ze wilden bijvoorbeeld altijd weten wie je ouders waren: ‘Van wie ben jij er een? En, wie waren je grootouders tantes.’ En noem maar op. Ja, ze waren heel erg belangstellend. Maar toch heel aardig. Wat je daar bij de buurtsuper ook voor service had, dat was de gratis fietsenstaling. Vrij vertaald gooide je je fiets tegen de heining holde het trappetje af naar beneden, eerst een paar betonnen treetjes en daarna eigen gemaakte, een plankje met paaltjes er voor tegen het omvallen. Een paar scheppen grind er achter en je was weer een tree verder. Daar werd in die tijd niet moeilijk over gedaan. Onder aan de trap had je een gangetje waar je doorliep met aan de linkerzijde de bakkerij. En naar mijn idee rook het daar altijd naar vers brood. Dan moest je links af over een grindpaadje naar de winkeldeur. Het grind werd tegengehouden door een brede plank, want het pad grensde aan een sloot. Zonder plank zou het grint voor een groot gedeelte de sloot inrollen, wat zeker niet de bedoeling was. Maar daar gaat het even niet om. Die plank was zo verschrikkelijk wit van het boenen dat het zeer deed aan je ogen.


De Krabbedijk, ook wel Kroondijk of Bakkersdijk genoemd, links aanhouden en je kwam op de Landverbetering.

Dat vond ik wel zo opvallend, het sloeg nergens op. Maar het was niet enkel dat kleine stukje, ook het hele pad, misschien wel veertig meter, vanaf de woning van Neel en Mien die in de boomgaard stond, tot aan de betonnen brug over de sloot was in onberispelijke staat. Als je na het gangetje rechtsaf ging, liep je langs de schuur waar het brood bewaard werd en waar je linksaf ging over de betonnen brug naar het huis van Neel en Mien. Achterin deze schuur stond de bakkerskar en was de stal voor het paard. Als je de winkeldeur voorbij liep, liep je tegen de deur van het huis van Henk en Bep, die hadden geen kinderen. Wat ook opviel aan de dames was de zeer antieke kleding, die zag je nergens meer op het eiland, met hun helwitte klompen.

En dan de oppervlakte van de winkel was niet echt heel ruim bemeten. Ook stond daarin links, naast de ingang naar de bakkerij, nog een trap naar de zolder waar ook nog winkelvoorraden stonden opgeslagen. Als Mien daar dan wat moest gaan halen, kon je zien hoeveel keren haar onderbroek was gestopt, en dat was heel veel keren. Eigenlijk waren het alleen maar stoppen. Mien had ook een versleten heup en liep niet zo gemakkelijk, maar echt klagen deed ze nooit. Kwam er iemand voor een paar liter petroleum, dan sjokte ze naar de schuur 50 meter verderop, waste haar handen en vroeg aan de volgende klant: ‘Wat zal het zijn?’

‘Een halfje wit’, Mien. ‘Goed’, zei ze dan en sjokte weer naar de schuur om het halfje wit te halen, want ook het brood lag daar opgeslagen. Volgens mij waren het ook mensen die iedere vorm van luxe schuwden en om daar geld aan uit te geven vonden ze zonde. De winkel stond of hing zo’n beetje tegen de dijk aan, en echt veel heb ik ze boven aan de dijk nooit gezien. Altijd beneden en maar ploeteren. Als werken zalig zou maken, dan stonden deze mensen vooraan bij Petrus. Soms vond ik het wel eens zielig voor die mensen, maar dan dacht ik ook weer: ze zijn het zo gewend al die jaren en willen niets anders. En wat je niet kent, dat mis je niet is een gezegde dat zeker op deze mensen van toepassing was. 

Waar ik heel kort over kan zijn, is het brood dat bakker Henk bakte. Ik heb nooit in mijn hele leven ergens lekkerder brood gegeten als dat van bakker Van den Berg. Als ik een brood moest halen, kon ik het niet laten om maar vast de binnenkant er uit te eten. Tjonge wat was dat lekker!


Bakker Hendrik Christiaan van den Berg aan het einde van de Koninnginnelaan voor het toenmalige café Chris vd Berg.

Mijn moeder was er niet gelukkig mee, maar dat is weer een ander verhaal. Trouwens bakker Van den Berg had ook een boomgaard met vooral heel erg lekkere peren en pruimen. Als we dan na een bezoekje aan dat walhalla ons weer helemaal uit hadden geleefd en we weer een paar dagen veelvuldig op het toilet hadden gezeten en we onszelf beloofden dat we nou echt niet meer gingen testen. En dan ja – beloftes - maar een paar dagen erna was je het al weer vergeten, en daar gingen we weer. Wat ik mij nog goed kan herinneren, is het feit dat we in die tijd nooit problemen hadden met de stoelgang. Die liep echt als een trein. De eerste maand wonen op De Krabbe beviel prima, maar dan wordt het september en ging de school weer beginnen. Dan kwam je erachter dat vanaf De Krabbe naar de School met den Bijbel aan de Graskade toch een stuk verder fietsen was dan vanaf de Brielse Heuvel naar de Graskade. Maar ja je bent jong, en dan lig je daar ook weer niet zo heel erg van wakker."

Plaats reactie


Beveiligingscode
Vernieuwen

rozenburg