Krabbe-verhalen deel 18

De Krabbe-verhalen deel 18        (door Jan Leendert Willem Breukel 1940-2011)

Je bent 14 jaar en wat dan??

"Ja, ik was 14 jaar en de lagere school zat er op en als ik de vraag zou moeten beantwoorden vond je het leuk?

Nee, dat kan ik van harte zeggen. Nee, ik vond het er niet. En heb je er veel geleerd. Dan moet ik dat ook ontkennend beantwoorden. De hele school was aan mij niet besteed. Maar ja, je bent jong en een tikkie eigenwijs.
Als je mij nu zou vragen; Stel je zou weer naar school moeten, sta je er dan weer net zo tegenover als toen? Dan moet ik dat ontkennend beantwoorden.
Ik zou echt leren wat ik te weten kon komen. Ja, ik zou zeker gemotiveerder naar school gaan.

Maar dat gaat niet meer, ik moet het doen met het beetje wat ik toen geleerd heb en wat ik heb opgenomen in de tijd tot nu toe. En daar doe ik het maar mee. Ik heb daar geen moeite mee. Dat je niet denkt wat een zielig mannetje. Ik geniet van iedere dag.
Ja, 14 jaar en wat nu? Ik was al met mijn vader in ‘s Gravenzande bij een tuinder wezen solliciteren. Wat ik daar in die kassen zag, trok mij zeer zeker niet aan.
Er lagen 4 man op hun knieën met een spitriek een kas om te wroeten. Daar was ik in een keer uit, dit gaat mijn vaderland niet worden! Wat een drama.
Toen zijn we terug gereden naar de Krabbe en hebben we een gesprek met Jan v. d. Hoek gehad. Wat daar uit kwam, was het volgende; Ik zou aangenomen worden als arbeider en dan, als ik een jaar of 18 à 19 was, zou ik als er plaats zou zijn, knecht kunnen worden, dus tractor chauffeur. De bedoeling erachter was, dat ik het vak boerenarbeider/ knecht van af de basis zou leren. Nou in dat verhaal kon ik mij wel vinden. Ik vond het toen vrij normaal om van onderaf te beginnen.

En dan het salaris. Bij iedere functie hoort een salaris, hetzij hoog of laag, en voor mij was dat begroot op 25 gulden dus dat was niet hoog. Maar het was toch ook niet weinig hè!
Nou moet ik er wel bij vertellen dat je als arbeider vaak aangenomen werk had. Dat betekende dus hoe meer je je best deed des te meer je in je loonzakje kreeg.
Het was toen nog zo dat het schooljaar liep van april tot maart. Toen ik dus aan het arbeidsproces ging deelnemen was het net de tijd van het bieten dunnen.
Die eerste werkdag, ik zal het nooit vergeten. ‘s Morgens in alle vroegte, moeder was al op om het brood klaar te maken voor het ontbijt en daarna werd de boterham voor de schaft van half negen klaar gemaakt. Natuurlijk ook een pakket voor tussen de middag.
Dat alles verpakt in de krant van gisteren. Ook ging er een kruik mee met 2 liter kouwe thee aangelengd met koffie, want dat hielp goed tegen de dorst. Nou het zal best geholpen hebben, maar het was niet te zuipen, echt heel verschrikkelijk. Er lag tevens voor mij een baaltje halfzware shag (sjek!) vloei en een doosje lucifers klaar.

De knijverzak
Alles ging in de knijverzak. Een knijverzak was een zeilen zak met ogen waar een touw doorheen liep, zo dat je als het ging regenen je de zaak dicht kon trekken en je de spullen droog kon houden. Die Knijverzak was ik op zaterdag, voor de beruchte maandagmorgen, wezen kopen bij Aarts van de Zeilmakerij in Brielle. Dat was de enige zaak in onze regio waar je die dingen kon kopen.

Ook moest ik nog even naar Piet Moree, de smid voor de aanschaf van een rechtse schrepel. Waarom rechts zul je zeggen, simpel om dat je ook linkse schrepels hebt. Dat is dan weer voor mensen die linkshandig zijn.
Maar dan ben je er nog niet. Om dat schrepeltje scherp te houden heb je een aambeeld en een hamer nodig. In dit geval deden we "koud haren" zoals het scherp maken van je schrepel werd genoemd. Dat spul werd een Haarspit genoemd.
Het spit had een oppervlakte van 5 x 5 cm en daaronder zat dan de ijzeren pin met halverwege een bril, die was dan weer voor het al te ver in de grond zakken van het haarspit. Verder was er een hamer bij, ook een speciaal apparaat.

De beide zijdes waren in een platte punt gemaakt. Als je begon met het haren ging je plat op je gat zitten en sloeg je het spit in de grond. Je lag je schrepel met de steel naar boven, dat is belangrijk, en vervolgens begon je het metaal dunner te slaan en niet vergeten, trekkend te slaan.

Dus op die maandagmorgen stond ik daar met de fiets aan de westzijde van de grote schuur en de paardenstallen. Op de hoek stond ook nog een regenbak. Dit was de plek waar iedere arbeider ‘s morgens de orders kreeg wat er die dag moest gaan gebeuren. En zo kreeg je ook te maken met Bas Leeuwenburg. Hij was de voorman van de arbeiders die je vertelde wat je moest gaan doen. Ik ben toen begonnen met bieten dunnen op Krabbe 1, dat was achter de tuinen.
Leeuwenburg is het toen voor wezen doen hoe dat in zijn werk ging en na de eerste schaft is mijn vader ook nog even komen uitleggen hoe dat je het beste de zaak kon verdelen.

Volgens hem was ‘t het beste om het dunnen heel netjes te doen en niet naar een ander te kijken. Dus netjes dunnen en goed al het onkruid om het bietenplantje weg halen, dan verdiende je met het dunnen wel wat minder. Maar als je dan ging "weien" (wieden) kon je doorhalen (snelheid maken) en het verschil wat je had opgelopen met dunnen weer goedmaken. Ik heb mij die tactiek dan ook maar eigen gemaakt.
Over het algemeen kwam ik er goed uit. Was het op mijn eerste land waar ik ging dunnen nog wel te over zien - 200 meter lang ongeveer.
Het was heel anders op de Schelpenbank. Daar was de afstand van begin tot eind 1100 meter! Acht rijtjes waren voor jou en op iedere 25 cm moest een plantje staan. Dus snel uitgerekend is dat per rij 4400 plantjes maal acht. Als je dan bedenkt dat de bietenplantjes in die tijd net zo dik stonden als spinazie, dan kun je je voorstellen wat een hakwerk dat gaf. Het was werkelijk een gebed zonder einde. Hier is de moed mij dan ook vaak in de schoenen gezonken.
Maar ja je hebt "A" gezegd want je wilde toch zo nodig van school af, dan moet je na de eerste tegenslag, als het even niet loopt zo als je zou willen, niet gaan leggen janken.

Nu is dat allemaal veel mooier geregeld. Op iedere 25 cm staat gewoon een bieten plantje, hoe kan het, helemaal automatisch. Laatst heb ik gelezen dat de zaaiafstand in de rij al op 20 cm is bepaald. Nog mooier, niemand heeft er een zere rug van.

Maar ik ben er doorheen gekomen en je wordt er hard van. Dat kun je rustig van mij aannemen. Heel dat werken dat is toch een vreemde materie. Weet je veel wat er boven je hoofd hangt. Wat ik nog het meeste miste was de vrijheid, doen en laten wat er in je opkomt. Lekker langs de Waterweg schobberen was er niet meer bij.
In de zomer heb je dan nog wel de avonden na het werk. In de winter werk je echter van donker tot donker en zat je de avonden binnen.
Aan deze situatie moet je behoorlijk wennen en je hebt natuurlijk altijd de baas die je in de gaten houdt. Je kan niet zo maar wat doen. Als je iets anders doet zoals het eigenlijk hoort, word je gelijk tot de orde geroepen.

Maar ja, alles went en je bent niet de enige die het moeilijk heeft. Je bent er weliswaar als jong mannetje, maar … en dat is het voordeel van zo’n groot bedrijf, je bent er niet alleen als schoolverlater.
Ik geloof dat er in die tijd wel een stuk of 5 waren. En aan dat bieten dunnen komt ook weer een eind. Er staan dan weer nieuwe uitdagingen voor de deur, want ja je moet alles nog leren. Het aangenomen werk had ik wel snel door. Die 25 gulden basissalaris heb ik niet zo vaak in mijn loonzakje gehad.

Na die maandag van de start kwam op zaterdag de finish. Op vrijdagmiddag kwam de baas opmeten hoeveel roe je had gedaan. Dat gaf aan hoeveel guldens er in je loonzakje werden gedaan. Dat opmeten van het aantal roe dat deden ze met een soort grote passer. Als dat ding werd uit gevouwen was de afstand tussen de punten precies 2 meter. Een en ander hing af van welke roe er werd gehanteerd. Bij ons werd de roe gehanteerd die 16 m2 was, maar die van Flakkee is weer kleiner. In de Hoekse waard word ook weer een ander soort roe gehanteerd. Zo zit er dus wel verschil in die meeteenheid.

Loonzakjes
Op zaterdagmiddag twaalf uur fietsten we naar het kantoor op de bult en daar stond Wina (Romers) dat was de financiële medewerker van het kantoor, met een bak met daarin op alfabetische volgorde de zakjes met de salarissen.
Dan werd je naam genoemd en was je aan de beurt om het loon, waar je heel de week zo hard voor had geploeterd, in ontvangst te nemen. Waarna je je omdraaide, je op je fiets sprong en je de korte heuvel afreed om in een sprint naar huis te rijden.
Het loonzakje gooide je trots op tafel zodat je dan tegen je moeder kon zeggen: "Alstublieft, zelf verdiend hè".
Zo zal het nu niet meer kunnen. Alles gaat via de bank. Je ziet niet eens geld meer.

Maar persoonlijk denk ik dat de manier zoals dat er toen aan toeging veel meer voldoening gaf dan dat bankafschrift wat je nu om de zoveel tijd krijgt. Als je het al krijgt! Waar dan op staat hoe rijk of hoe arm dat je bent. Maar ja het weekend is maar kort en de maandag staat al weer voor de deur en hetzelfde ritueel begint weer opnieuw.
Na de bieten komen de aardappels. Daar moet ook het onkruid uit verwijderd worden. Dat is wel weer wat leuker dan het bieten dunnen, want dan ga je met de meiden mee en die zijn wel een stukkie ouder dan jij.
Een beetje kletsen, ook weer niet te veel, want dan werd je weer terug gefloten. Want dat was dan wel een probleem voor de startende jongeren. Bij die groep meiden liepen twee arbeiders mee. Een was al dik in de zeventig (Pols) en de ander ver in de zestig (Cor Kleijwegt).

De oudste Simon Pols, iedere Rozenburger kende hem, kon heel goed en netjes werken. Dat verlangde hij van jou ook en daar had ik als 14 jarige wel eens moeite mee. Dan liep je een beetje te kletsen en dan hoorde je achter je rug "Kom jij eens even terug". Dan stond er nog weer een klein plantje "vuil" wat er niet hoorde en dat ik over het hoofd had gezien.

"Je moet niet zo lopen praten", zei hij dan: "Je moet opletten, als je praat, kun je niet opletten". Dat was ik natuurlijk niet met hem eens, maar dat zei ik dan maar niet, anders waren de rapen helemaal gaar.

En dan het pruimen, daar werd je echt niet goed van. De oude Simon pruimde ‘s morgens ’s middags, altijd had hij een pruim achter de kiezen. Ik vond het smerig en vooral dat spuwen, maar in die tijd was het vrij normaal. Of je rookte of je pruimde. En die dat geen van beide deden, waren heel dun gezaaid. Dus wil je niet op vallen dan moet je maar mee doen. Vandaar dat baaltje shag van mijn moeder op mijn eerste werkdag.
Trouwens, ik heb tot ik 19 werd gerookt en toen ben ik er mee gestopt. Maar ter zake. Ook het wieden in de aardappels raakte op een eind en dan werd het van lieverlee oogsttijd. Dat was wel de mooiste tijd van het jaar. Eerst de erwten en het koolzaad, vlas, de tarwe en van de aardappels was het pootgoed al gerooid. Maar medio augustus begon de aardappeloogst ook los te komen. Dat vond ik wel weer erg leuk.

Als de aardappels werden geoogst, stonden er lange rijen zakken gevuld met aardappels. Maar die dingen moesten wel naar de schuur en daar was weer een laadploeg voor. En een laadploeg bestond uit 3 man. Twee die de zakken op de wagen tilde. Daarvoor gebruikte men een stukje rondhout met een lengte van ongeveer 75 cm. Het houtje werd onder de zak gestoken en zo tilde men met zijn tweeën de zak omhoog naar waar de tractorchauffeur klaar stond om e.e.a. aan te pakken.
De tractorchauffeur laadde dan de wagens. 64 zakken op ieder wagen. De laders stonden in het aangenomen werk. Dat was dan zoveel cent de zak, maar de tractorchauffeur die het stapelen voor zijn rekening nam, kreeg daar niets extra’s voor. Ook was er bij de laadeenheid nog een kwajongen die het zgn. voorrijden voor zijn rekening nam.
Als de wagens vol waren, werd er weer gewisseld. De kwajongen stapte op de volgende tractor en de chauffeur die de wagens had geladen, stapte weer op zijn eigen tractor
Hij bracht de aardappelen via de weegbrug naar de opslag waar ze via diverse transportbanden achter in de boxen werden gestort.
Zo ging dat dagen achter elkaar door, want ja er werden nog al wat aardappelen geteeld. Je snapt dat ook hier een eind aan komt, dan gingen de meiden naar de aardappelsorteermachine en de mannen begonnen met het oogsten van de bieten.

Ik denk dat het uittrekken van bieten wel het zwaarst denkbare werk is wat je als arbeider moet doen. Hoewel het "sloot schoonmaken" komt dicht in de buurt. Veel hangt af van de grond waar op de bieten worden geteeld. Was het zware klei dan kon je de borst wel nat maken.
Kwam je dan in de buitenpolders, de oude rietgorzen van de Nooitgedacht polder, dan was dat wel zulke mooie grond, dat als je daar tegen zo’n biet aanduwde, deze vanzelf al bijna omviel.
Tja, daar zat wel heel veel verschil in. Maar er zat ook een beduidend verschil in de beloning voor het bieten steken. In de zware klei had je bijna het dubbele van wat je in de buitenpolders kreeg.

Het eerste jaar hoefde ik nog niet mee de bieten in. Het tweede jaar wel en dan ga je ook door krijgen hoe het werkt met de "beloning per gestoken roe". De mannen van 30 tot 40 jaar praatten met elkaar welke prijs het moest worden. Dat was meestal na een dag steken.
Dan konden ze ongeveer wel bepalen wat de prijs moest worden. Voor ieder perceel werd er weer een andere prijs gemaakt. Op een gegeven moment zochten de ouderen (55 tot 60-jarigen) contact met de jongeren en met elkaar maakten zij dan uit wat het zou moeten worden. Die twee groepen bepaalden de prijs per roe.

Dan gebeurde er een tijdje niets en dan opeens kwam de baas.
Bij het bieten steken was dat altijd Frans Romers. Hij ging dan naar de groep van 3 tot 4 man van de oudsten en vroeg wat het moest worden. En die groep noemde dan de prijs of ze noteerden het op een briefje.
De groep jongeren wilde altijd hoger starten, de oudere waren wat meer gematigd. Toch wisten ze elkaar altijd te vinden. Vervolgens stapte de baas op zijn fiets en ging naar het kantoor om te bespreken of het voor die prijs kon. Of moest er nog wat van de vraagprijs af? Meestal was het advies van het kantoor om een paar centen lager per roe te betalen. Toch, na wat heen en weer fietsen, wisten de partijen elkaar meestal ook wel te vinden. Maar de onderhandelaars waren altijd de ouderen. Ik met mijn (we waren inmiddels een jaartje verder) 16 jaar had helemaal niets te vertellen.


Kantoor Landverbetering

Bieten rooien met de hand
Ik heb wél wat over dat bieten rooien te vertellen. Je wilt niet weten wat voor mensonterend werk dat was. Die bieten stonden soms zo vast dat je jezelf omhoog drukte en maar stampen… en een pijn in je rug dat je kreeg! Nog maar te zwijgen over het aantal kloven in je handen. Soms als het ‘s nachts had gevroren en het bietenblad zag wit van de vorst en daarbij nog die steken van de kloven van de vorige dag. Je wilt niet weten hoe zeer dat doet. Het eerste kwartier is dan zo verschrikkelijk pijnlijk.. dan stond je echt te steken met de tranen in je ogen.

Toen kreeg ik al wel een thermosfles met koffie mee in de nog steeds beruchte knijverzak. Dat was trouwens al een hele vooruitgang in vergelijking met de kruik kouwe thee. Ach, je was daar dan met een man of 20 aan het bieten rooien, en ook nog eens tegen elkaar op, maar dat terzijde.
Op de kop van het land stond een keetwagen waar je met de schaft kon gaan eten. Soms was je echt te ver weg van die keetwagen 500 tot 600 meter. Veel te ver om te lopen met een rug die al zo zeer deed. Wat je dan ging doen was een hoop bietenblad verzamelen. Daar maakte je dan een flinke hoop van en ging je er - net als een hond - tegenaan liggen. Je trok je oliejas over je kop en je had een tentje, waarin het "heerlijk" toeven was. Heerlijk wilde ik eigenlijk niet zeggen, maar je lag tenminste uit de wind, en dat was te doen.
Zo ging het ook met regen- en hagelbuien. Als er een dergelijke bui aankwam, snel achter je oppertje, de oliejas over de kop en zo de bui maar afwachten.

Nu zou men zeggen mensonterend en kwam je beslist op de tv in "Hart van Nederland". Maar dat vond men toen nog niet. Het was eigenlijk vrij normaal omdat het nu eenmaal altijd zo geweest was. Waarom zou je dan nu klagen? Eerlijk gezegd, dat deed men ook niet!

Ik zei wel eens tegen Jan van Vliet: "Oom Jan, ik heb toch zo’n pijn in mijn rug". Die man was 63 jaar, hè. "Wat pijn in je rug. Je hebt nog niet eens een rug jongen. Je kont die hangt nog aan een haakje!", zei hij dan.
Jan van Vliet was de vader van Jaap van Vliet de automonteur van garagebedrijf Lievaart. Vervolgens spuwde hij in zijn handen, pakte zijn bietenspaatje en stak weer vrolijk verder. Het mooiste is nog dat niemand hem kon bijhouden. Hij heeft mij ook wel eens verteld dat hij nooit rugpijn had. Laat ik je vertellen dat dat veel scheelt. Rugpijn in de bieten is een ramp.

Zelf was ik blij als we weer naar binnen gingen en aan het vlas begonnen. Na 1956 hoef ik nooit bieten meer te steken.
Wij kregen hulp. Werd in 1954 de bietenoplader al geïntroduceerd, in 1956 kregen we ook een bietenrooier. Al waren er in de aanloopperiode wel de nodige problemen, deze kreeg men toch behoorlijk snel onder de knie. De rooier deed twee rijen tegelijk. Na de bieten van het blad ontdaan te hebben, trok hij deze uit de grond en liet ze vervolgens op een rijtje achter zich op de grond vallen.
Het bieten steken was nu verleden tijd. Een moordenaarswerk had opgehouden te bestaan. Wat was ik gelukkig als ik dat ding door de polder zag rijden. Een prachtige uitvinding.

En het boerenbedrijf? Ik vind het mooie vooral de techniek, de tractoren, de machines. Maar het wroeten met schoppen en schrepels in de aarde, ik was er niet kapot van. Weet je "de aarde", die lag zo ver weg, Zo ver bij je handen vandaan, je moest altijd krom gaan staan om er bij te kunnen komen. Wat ik wel verschrikkelijk mooi vond om te doen, was één keer per jaar de dijk aan de Nieuwe Waterweg schoonmaken. Al het hout wat gedurende de winter was aangespoeld moest dan worden afgevoerd. Dat deden we met een man of vier met een kiepwagen. Heel de dag hout jutten in de baas zijn tijd. Als we een kar vol hadden gesprokkeld, gingen we naar een oud stuk grasveld en daar werd de zaak gestort. Wanneer we er dan twee of drie vrachten hadden liggen, was het stoken geblazen. Kijk dát zijn leuke karweitjes voor een schoolverlater.

In het boerenbedrijf zijn de leuke klussen niet zo dik gezaaid. Ik heb er tenminste niet zo veel gevonden.
Zou ik nu een beroep moeten kiezen als schoolverlater dan moet ik eerlijk bekennen dat ik het zo direct niet zou weten. Maar wat ik, zeker weten, niet zou worden is boerenknecht. Hoewel je kunt dat nu niet meer vergelijken met vroeger.
Een boerenknecht is tegenwoordig ook gewoon een technisch specialist. Met alleen lagere school red je het in het boerenbedrijf al niet meer.
Alles is volledig geautomatiseerd en je zult veel kennis moeten hebben om het allemaal bij te houden.
Om bij te blijven zul je steeds - je zult er niet aan kunnen ontkomen - bij moeten scholen. Het is nou eenmaal niet meer zoals in de vorige eeuw dat je het met een schop en een schrepel aan je fiets wel waar kon maken.
Die tijd ligt ver achter ons. Maar of je daar nou treurig om moet zijn? Ik denk het niet. Het is leuk om de herinneringen over die tijd op te halen en te vertellen aan je kinderen en je kleinkinderen hoe het ook al weer was en hoe het in zijn werk ging in die tijd.
Hoe je vader/ je opa zich in die tijd en in die wereld staande wist te houden. Een harde wereld waar veel van een mens zijn fysiek werd gevraagd.

Van al die dingen heb je totaal geen weet, wanneer je daar op een maandagmorgen in het jaar 1954 op de Krabbe bij de regenput staat. De schrepel aan je fiets (Ik weet niet of het 1 april was, geen geintje dus). Je staat daar als veertienjarig kereltje en het leven gaat beginnen. Je eerste werkdag! En oh, wat zijn er nog veel werkdagen gevolgd… 

Plaats reactie


Beveiligingscode
Vernieuwen

rozenburg