Krabbe-verhalen deel 3
De Krabbe-verhalen deel 3 (door Jan Leendert Willem Breukel 1940-2011)
Het verdere verhaal over het ontdekken
"Gingen we onder aan de lange heuvel rechts af dan liepen we tussen de vijftien woningen en de grote schuur.
De afmeting van die schuur was zó groot dat je er met een tractor aan de ene kant in kon rijden en aan de andere zijde weer naar buiten kwam. Als je dat gepasseerd was, kwam je bij de woning van de man die verantwoordelijk was voor het vee: Van der Sar. Hij deed dat niet alleen, maar werd bijgestaan door drie zoons Wim, Dirk en Jaap. Deze mensen deden niets anders als bezig zijn met het vee. Eigenlijk waren het boeren op de boerderij. Ho, ik vergeet hun dochter Jo. Dat was de dame die de melkdistributie regelde, samen met haar moeder.
Over het aantal koeien moet ik nog even in conclaaf, maar ik denk dat het er wel een honderd waren, exclusief jongvee. Als je de woning en de stallen gepasseerd was, kon je de keus maken: linksaf tussen de silo’s door. Met al dat vee was er nogal wat kuilvoer nodig. Er waren dus nogal wat van die dingen. Maar ík heb er voor gekozen om recht door te gaan langs de open kapschuur. En rechts daarvan de gemeenschappelijke regenbak, daar kon je in geval van nood ook nog water pakken. Maar we gaan verder en komen langs de varkensschuur, ook al weer gevuld met de nodige beesten.
Dan al verder wandelend achter de kapschuur langs keek ik vol verbazing naar de enorme stapel ruiters die hier stonden opgestapeld. Een ruiter was een houten geval van drie of vier palen. Die palen waren ongeveer twee meter lang en zaten bovenin met een dik stuk draad aan elkaar verbonden. Bij een dergelijke set hoorden ook dríe of vier losse palen: de leggers. Iedere poot van de staander had een oog waar een legger doorheen kon. De leggers lagen ongeveer een centimeter of vijftig van de grond. Met het opstellen van zo’n ruiter moest je er op letten dat er een poot altijd op het zuidwesten stond, dit in verband met de zomerstormen. Op zo'n ruiter werden bijvoorbeeld erwten na het maaien opgeslagen. En als ze droog genoeg waren, kon het in de schuur, of werd er vanaf het land gedorst.
Tot zover het verhaal over de ruiter, een voor niet iedereen bekend attribuut uit de landbouw van die tijd, verder maar weer. Daar kreeg je aan je rechterhand een weiland met allemaal van die mooie puntbomen. Bomen waarvan ik de naam niet meer kan herinneren, maar het maakte wel indruk op mij. Het volgende plaatje was weer een schuur waarin een grote diversiteit van allerlei landbouwwerktuigen stonden opgeslagen. En daar vlak tegenaan stond ineens een huis een houten woning die werd bewoond door Dries Smit met zijn vrouw. Deze mensen zijn al vrij snel verhuisd, en toen is Remco van Gennip met zijn vrouw Pietsie en hun zoon Cor daar komen wonen.
Deze mensen woonden op het stort in een woonwagen. En niet zo’n woonwagen waar je een halve dag nodig had om er om heen te wandelen. Eigenlijk was het maar een heel kleine wagentje. De verhuizing was voor deze mensen toch een hele verbetering. Al wandelende, kwam ik op het terrein terecht waar eigenlijk geen kinderen werden geduld: de loods. Dat was een woord voor een gebouw dat was gemaakt van blikkenplaten met een asbestdak waar een stuk of negen boxen in waren gehuisvest. Met als eerste de monteur Arie Korres, dat was de man die het eerste gedeelte vulde. Wat mij het meeste opviel aan die man was zijn ontzettend smerige hoedje.
Dan was er weer een ruimte waarin de zomer niet veel stond, maar in de herfst werd er een tractor naar binnen gereden en die werd door de monteur gedurende de winter gereviseerd. leder jaar een ander. Onderhoud was ook toen al belangrijk. Daarna kwam je langs diverse ruimten in die loods waar ’s avonds de tractoren naar binnen werden gereden. Na dat ik al die tractoren e.d. gepasseerd was, kwam ik bij de smederij. Die werd bemand door smid Schrier. In de smederij was het donker en er brandde een mooi vuur en het rook er zeer apart. Verder stond er een heel groot aambeeld en er was een hoefstal om de diverse paarden die er nog waren te beslaan. Smid ik vind het een heel moeilijk vak om te beschrijven, maar ik kom er later nog op terug.
Bij de buurman de timmerman voelde ik mij beter op mijn gemak. De timmerman Bep Houtenbrink zwaaide daar de scepter, samen met timmermansknecht Jopie. Jopie de timmermansleerling kwam uit Maassluis. Houtenbrink was getrouwd en woonde met zijn vrouw en drie kinderen op locatie De Zeehond. De oudste dochter Beppie, een zoon Bobby en een jonger zusje. Ik dacht dat ze Jopie heette, maar ik ben daar niet zeker van. Na dit intermezzo gaan we verder en stuiten we op de werkkeet, waar de arbeiders als ze in de buurt werkten hun vele boterhammen op konden eten. Het project had ook een extern toilet. Niet je van het, maar beter wat dan niets.
Later kwam ik er achter dat het gebruiken van het toilet niet geheel zonder risico was. Als er iemand naar het toilet ging, werd er al een beetje smerig gelachen en als het personage man of vrouw dacht rustig te zitten, kwamen de heren in actie. En ja hoor, daar ging het toilet van links naar rechts en zo stonden die gasten op het gemakje het wc’tje naar elkaar toe te duwen. De kreten van het slachtoffer waren koren op de molen van deze heren. Hoe harder de kreten hoe mooier dat ze het vonden. Na het toilet een keer of tien heen en weer geschommeld te hebben, gingen ze snel de keet weer in en gingen daar heel onschuldig zitten kijken. Nee het bezoek aan het toilet was een zaak met een verhoogd risico, dus opletten op deze locatie! Achter de schaftkeet lagen ook de tuinen van de knechts. Iedere knecht had een perceel van 30 roe.
Dus bij de schaftkeet linksaf langs de paardenstallen, en die werden weer beheerd door Gerrit Kleijwegt. Na mijn eerste kennismaking met hem vertelde hij mij dat hij vroeger een trap van een paard had gekregen. En dat hij daar een stijf been aan had overgehouden, dus niet meer zo makkelijk liep. Toen ik daar bij de paardenstallen weer naar buiten kwam, zag ik recht tegenover mij een weegbrug. Wij hadden op de Brielse Heuvel ook zo’n ding, die stond daar bij de kerk. Maar hier hadden ze dat weeggeval van en voor zichzelf. Gerrit vertelde mij dat hij alles woog wat van het land kwam, tenminste heel veel van de producten.
Nou had ik er toch al een heel rondje op zitten, dus moest ik maar weer eens op huis gaan. Dat ging dan weer als volgt: eerst langs de paardenstallen, de weg oversteken en zo langs de woning van Piet Kraaijeveld en Nel Groenewegen, die volgens mij toen nog geen kinderen hadden, maar er zijn er noq wel een stuk of vier gekomen. Wat mij wel opviel was, dat er een mooi publicatiebord ophing waar de nodige informatie opgeprikt kon worden.
Na deze passage ging je weer linksaf en zo scharrelde ik toen weer op huis aan. Kijk, ik heb er wel wat bij verteld wat ik er zo beetje van dacht, maar ik heb het rondje echt zo gelopen, wel na een nachtje slapen. Wat ik mij ook nog goed herinner, is dat ik geweldig onder de indruk was van de grote van het hele gebeuren. En ook dat mijn vader toch wel heel wat in zijn mars moest hebben om hier te mogen werken. Toen had ik al het idee: De Krabbe, daar kom je niet zomaar."