Krabbe-verhalen deel 10
De watersnood 1953, ook de Landverbetering werd getroffen, deel 10
(door Jan Leendert Willem Breukel 1940-2011)
"Het water was voor ons niet vreemd. Wij waren er aan gewend, hoog en laag water iedere 24 uur twee keer. Dus het was niet zo dat wij niet vertrouwd waren met het fenomeen ‘water’. Echt bang waren wij er ook niet van. Je was er al vanaf je jongste jeugd mee geconfronteerd. Maar 31 januari was het toch anders. Ik was na de middag nog even naar de Nieuwe Waterweg wezen kijken en volgens de getijdentabel zou er al flink eb lopen, maar het water stond nog steeds heel erg hoog. Véél te hoog.
Maar direct ongerust werd je daar niet van. We hadden wel eens meer het water boven aan de dijk zien staan. En dan, de dijken hadden het toch altijd gehouden, dus waarom zou het deze keer anders zijn?
Nee, dat het wel eens fout zou kunnen gaan, dat leefde denk ik niet zo bij de mensen, althans de meeste dachten dat het wel goed af zou lopen. Ja, in het verleden toen de Brielse Maas nog open was, dat was een stukkie linker. Aan de Zuidwestzijde van Rozenburg waren de dijken toch wel wat minder sterk als aan de Waterweg. Maar de Brielse Maas was afgedamd met een enorme sterke Dam, dat was toch net zoiets als met de Titanic. Nee, die Dam daar waren we mee onder de pannen. Ons kon niets gebeuren. Wij zaten goed. Ten minste vanaf de Zuidwestelijke zijde.
En dan ‘de Noorderdijk’, die was echt heel erg sterk. Een dijk met een heel lange voet er aan. Daar zou het zeker niet fout kunnen gaan. De andere kant, richting De Pothof was de dijk wel wat minder solide, doordat de dijk aan de buitenzijde wat steiler was, als het gedeelte van De Looi tot aan het kanaal. Toch had ik niet idee dat de op het oog wat zwakkere buitendijk richting De Pothof het zou kunnen begeven. En zo ja, dan zou de Godzijdankpolder vollopen. Maar dan nog zouden wij geen last hebben, want Het Stort zou voor ons de klap vanaf die kant wel opvangen.
De Doorbraak
Als het water zou komen, zou het toch niet over Het Stort heen komen. En we hadden nog De Doorbraak met zijn balkenkering, nog een overblijfsel uit de oorlog 40/45. Hoewel, als de kering gesloten zou worden, was het vollopen van het poldertje ook niet meer dan een formaliteit.
Dit behoeft wat verdere toelichting. De Doorbraak was een project van de Duitsers. De bezetter vond het nodig om de Kroondijk, een slaperdijk dat wel, open te maken, een en ander in samenhang met de aanleg van de betonplatenweg, een weg vanaf de Zanddijk in een min of meer rechte lijn richting De Beer. En zo gebeurde het ook.
Er werden wel enorme muren in de dijk gestort met sleufgaten voor de dikke balken. Een dubbele rij balken waartussen de zandzakken in konden worden gestapeld. En ooit was de Kroondijk gewoon een zeedijk en beschermde de achterliggende Krabbepolder tegen het zeewater.
Maar het zwakke punt in deze dijk was toch De Doorbraak.
Dan nog even dit. Wat is een slaperdijk? Een slaperdijk dat is de dijk, die als de hoofddijk het begeeft, het in zoverre nog op kan vangen (het water kan tegenhouden) dat mens en dier nog wat tijd hebben om het vege lijf te kunnen redden. Dus is een dergelijke dijk toch wel heel belangrijk!
En zeker zoals wij toen woonden op een eiland rondom in het water. Toch had ik wel het idee dat we met al die toch wel redelijk sterke dijken de storm met het daaraan gekoppelde hoge tij wel zouden moeten aankunnen. Maar dan blijkt toch maar weer eens dat je er met je mooie gedachtengangen er wel eens heel erg naast kunt zitten. Mooie theorieën dat wel. Je weet dat het water sterk is, maar zó sterk, dat is ongelofelijk.
Op die zaterdagavond waren onze ouders naar een verjaardag bij de buren, dus ze waren niet zo ver van huis. Nou had mijn moeder al de hele dag lopen klagen dat de kachel niet wilde trekken. En voor mijn ouders weggingen, zei mijn moeder nog: ‘Niet aan de kachel zitten hoor. Als je het koud krijgt, ga je maar naar bed.’ Toch hebben we nog geprobeerd het ding aan de praat te krijgen. Hij brandde wel, maar erg veel warmte gaf het kacheltje niet. Onze ouders waren wel weer vroeg terug, want vader was opgeroepen voor de dijkbewaking en moest dus weg.
Dijkbewaking
De wind was nog verder aangetrokken. Het risico nam steeds verder toe. Het water begon al over de dijk te lopen, dus de mannen moesten/gingen naar de dijken. Ik was daar toch wel zo benauwd van geworden dat ik niet meer naar bed durfde. Ik zat mij af te vragen wat ik nou zou kunnen doen als het water nou toch zou komen. Ja, je gaat toch twijfelen.
Dus dacht ik als het komt, dan komt het via de Noorderdijk. Als die breekt, hebben we echt een probleem, en dan komt er toch een hoop drukte op je af. En we hadden nog een aantal (vijftig) kippen boven op Het Stort zitten. Die beesten zaten daar ook maar in hun hok. Als ik die alvast eens wat te eten en drinken ga geven, dan vergeet ik dat morgenochtend in ieder geval niet. Zo gezegd zo gedaan, en ik was toch bezig, dus gelijk ook maar even de fietsen boven op Het Stort gezet, dan stonden die in ieder geval ook droog. Allemaal voor het geval dat het water zou komen.
Toen ik daar mee bezig was, kwam mijn vader weer terug van de dijkbewaking. We hebben snel nog wat spullen op zolder gezet. Dingen die in ieder geval - als het water zou komen - niet nat mochten worden. Vader is daarna weer vertrokken naar de dijk.
Het vee
Wat betreft het wel of niet verwijderen van het vee uit de stallen heb ik twee verschillende verhalen.
Het eerste verhaal: Een groep andere knechts is de stallen ingegaan en zijn toen begonnen met het vee te verzorgen, wat bestond uit de volgende handelingen: het aanbrengen van extra pakken stro en het geruststellen van de koeien. Het geruststellen van de koeien bestond uit een beetje praten en wat fluiten, gewoon laten merken aan de dieren dat er mensen om hen heen waren. Dat was iets wat wonderwel lukte. Enkele waren wel wat dwars, maar het gros hield zich rustig.
Achteraf bleek dit de perfecte methode te zijn geweest, maar zo is het vaak achteraf. De tractoren werden wel uit de loods gehaald en alles ging De Bult op. Toen dat alles weer geregeld was, gingen de mannen op een paar na weer terug naar de dijk. Achteraf kwam het water ook niet zo hoog dat de koeien er veel last van konden hebben.
Het tweede verhaal: Toen het steeds duidelijker werd - van de dijkwachten kwamen de signalen dat we dit niet zouden kunnen houden - en dat dit wel eens fout af zou kunnen lopen, toen is men begonnen met man en macht het vee uit de stallen te halen. Iets wat op zich niet een klusje was waarvan dat je zegt: ‘Dat doen we even’. Maar met veel man- en daadkracht is het toch gelukt om het vee, wat er absoluut geen trek in had, uit de stallen te verwijderen en achter De Bult de nieuwe polder in te drijven.
Hier moest het vee volgens de kenners wel veilig staan. Zodat er in ieder geval niet kon gebeuren wat er in 1896 is gebeurd. Toen kon het vee niet uit de stallen worden gehaald en zijn er meer dan 100 stuks vee verdronken bij het doorbreken van de Zuiderdijk. Nu moet ik eerlijk zeggen dat ik niet weet wie er gelijk heeft, dus ik zoek steun: ‘Wat ga ik in het verhaal zetten: de eerste versie of de tweede? Of misschien is er nog wel een derde!’ Wie het weet mag het zeggen. Persoonlijk neig ik naar de tweede versie.
Het was ook in die tijd dat Siem Varekamp (Lange Siem) verkering had met Corrie van Kees Kleijwegt. En ik denk dat hij ook vanwege het slechte weer op De Krabbe is blijven overnachten.
Dus ook Siem liep daar bij ons hand- en spandiensten te verlenen. Toch werd het steeds later en met het voortschrijden van de tijd kregen we toch wel hoop, steeds meer hoop dat het water hier niet zou komen.
We kregen ook steeds meer het idee dat het wel goed zou komen. Al de vrouwen en kinderen zaten nog in de huizen, mijn moeder ook, bloednerveus, ze had van jongs af aan al een aangeboren angst voor water. Als ze de afwasteil iets te vol had gedaan, werd ze bij wijze van spreken al zeeziek.
Lange Siem
En nu met deze dreiging van het water had ze het helemaal niet meer. Alles wat ze nodig dacht te hebben voor de eerste dagen ‘als we uit ons huis zouden moeten’ - had zij in een korset - wat die nacht niet werd gedragen - gestopt, en dat stond op de keukentafel. Ik denk nog vaak in welk een onwezenlijke situatie we verkeerden: komt het water wel komt het niet, en waar komt het vandaan? Tot opeens die enorme kreet, een schreeuw. ‘Het water komt.’
Lange Siem was nog eens op de dijk gaan kijken en zag plotseling het water vanuit de Godzijdankpolder over Het Stort aankomen. Ik denk dat door zijn waarneming en snelle reactie op hetgeen wat hij aan zag komen toch wel mensenlevens zijn gespaard. Moeder duwde ons de deur uit en met het korset onder de arm draaide zij de deur in het slot en we holden zo snel als we konden de dijk op richting De Bult en we waren niet de enige… Iedereen holde zo hard als men kon weg uit die put, de dijk op.
Alleen ouwe Willem Kraaijeveld en zijn vrouw Fijgje waren iets te laat en hebben hachelijke momenten doorstaan, maar ook zij hebben het leven gered. Met dank aan Bas Kooy, die komende vanaf De Looi halverwege de dijk was gestrand en niet meer verder kon. ‘Het water stroomde toen zó hard over de dijk’, vertelde hij, ’dat je er niet staande kon blijven. Ik ben toen van de dijk af gelopen door de sloot heen die al meer als vol stond en zo de Krabbepolder in gelopen waar op dat moment het water nog niet zo hoog stond.’’
Willem en Fijgje
En vanuit die positie heeft hij koers gezet naar de vijftien huizen. Waar hij op de hoek van de vijftien huizen Willem en Fijgje zag dobberen. Hij heeft deze beide oude mensen toen meegenomen en zo zijn ze met z’n drieën achter de huizen langs richting De Bult gewandeld. Ook Jan van Eekelen was met zijn vrouw, dochter Jo en hun jongste zoon, Adriaan op weg naar een veilige plek. ‘Toch waren zij nog iets aan de krappe kant’, vertelde Adriaan, ‘toen ik bijna bovenaan de dijk was, voelde ik de grond al onder mijn voeten vandaan spoelen’. Maar goed ook, deze mensen hebben het gered.
Het water stortte zich over de dijk tegen de huizen aan, waar het niet weg kon en in korte tijd stond het tot bijna aan de dakgoot. Ook boer Van der Sar was wat te laat, maar liep beschut achter de huizen wadend op zijn gemakje naar De Bult.
Als je erover nadenkt wat er had kunnen gebeuren als de waarschuwing te laat was gekomen... Als al vrouwen die daar met hun kinderen liepen in die eerste vloedgolf terecht waren gekomen, dan ben ik er bijna zeker van dat er mensen waren verdronken. Onze kapper Leen Mol heeft zich ook maar net kunnen redden, die is vanaf De Looi over de dijk door de stroom heen geworsteld samen met Jan van den Hoek en is uitgeput en buiten adem de gang ingerold bij Jan van den Hoek. Waar hij zich na enige tijd toch weer heeft hersteld, en dus mag je stellen dat die man ook goed is weggekomen. Jan van den Hoek zelf is met de auto halverwege De Looi en de huizen gestrand en heeft het laatste stuk samen met Leen Mol ook door het water sjouwend De Krabbe weten te bereiken.
Wat betreft de noodopvang, de hele bevolking van de vijftien huizen werd opgevangen in de Herenhuizen.
Een gedeelte bij Jan van den Hoek, een andere groep bij Adrie van der Hoek en de rest bij Bas Leeuwenburgh. Die nacht is er van slapen niet veel gekomen, maar de daaropvolgende dagen hebben we daar heerlijk geslapen, allemaal netjes op een rijtje. Wij waren ingekwartierd bij Adrie van der Hoek. En wat ik mij er nog van kan herinneren, was dat het allemaal perfect geregeld was. De warme maaltijden waren er gewoon net als of we thuis waren.
En dat vond ik wel heel erg mooi. Thuis las mijn vader ook altijd een stukje uit de Bijbel. Maar Van der Hoek had bedacht dat in dit speciale geval Jan van Eekelen dat het beste maar kon doen. En die man deed dat zó speciaal, ik kan het niet verklaren, maar alles bij elkaar heeft dat logeren bij Adrie van der Hoek een diepe indruk op mij gemaakt.
Beestjes
Zo waren er in onze gemeenschap geen slachtoffers te betreuren. Dat kan van de dieren niet gezegd worden. Er zijn tijdens die nacht toch wel nog wel wat beestjes gestorven. Mijn vader had van zijn vijftig kippen er nog vier over, en die hebben alle vier nog een ei gelegd en dat was het laatste wapenfeit van de beestjes. Ze zijn nog wel blijven leven en hebben nog een paar eieren gelegd. Maar dit waren wel de laatste stuiptrekking van deze beestjes, daarna hebben ze nooit meer een ei gelegd.
We hebben die eieren een week later nog in de broedmachine gelegd, maar er is geen normaal kuiken uitgekomen. Er waren er zelfs bij met twee koppen of drie pootjes een half gehemelte, allerlei gekke geboorteafwijkingen. In alle ellende werd er toch nog wel gelachen, en zeker toen we wisten dat er bij ons geen slachtoffers waren. Maar als je de andere dag hoort hoe het er in bijvoorbeeld Zeeland is aan toegegaan. En je hoort dagen er na steeds meer verschrikkelijke verhalen, over het verdrinken van hele families. Ja, dan besef je ook dat wij wel geweldig veel geluk hebben gehad dat we er zo doorheen zijn gerold.
Naar de Brielse Heuvel
Op zondagmorgen ben ik met mijn vader samen op de trekker de Lange Bakkersdijk uit gereden, en bij de Krabbe Ouwe Stee zijn we rechtdoor over de Krabbedijk - de Lange kruis was geen optie, want de hele polder stond onder water - gegaan. Dus de dijk maar uitgereden en zo op de Brielse Heuvel aan, om te kijken hoe mijn grootouders van vaderskant er af waren gekomen. En gelukkig viel hier alles mee, maar die mensen woonden al aan een dijk, dus daar had je niet zomaar water in de kamer.
Toen het mijn vader duidelijk was dat het bij zijn ouders goed ging, werd de tocht weer verder voortgezet, nu naar de ouders van mijn moeder, die woonden aan de Graska. De Graska was een bekaad stuk polder uit vroegere dagen. Mijn grootvader heeft daar toen een huis op laten bouwen, waarvan de kamervloer net zo hoog was als de ka. Dat bleek nu zijn vruchten af te werpen. De kelder en de schuur stonden wel onder water, maar de keuken en de kamer waren helemaal droog gebleven. Dus wat betreft onze familie viel alles nog al mee.
Ook op het dorp zelf was men, vaak met meer geluk dan wijsheid er goed doorheen gekomen. Dat vertelden de mensen die we tijdens onze rit tegenkwamen.
Zij wisten ons ook met zekerheid te vertellen dat er op Rozenburg niemand was verdronken. Maar die mensen hadden wel gehoord dat het op Flakkee behoorlijk raak was. En ook in Zeeland moest het verschrikkelijk zijn, maar dat wisten ze nog niet zo precies.
Maar om te begrijpen dat het in Zuidwest-Nederland goed fout zat, daar hoefde je niet voor gestudeerd te hebben. En hoe fout het zat, hoorde we de daaropvolgende dagen En die sterke dam waar ik zo’n vertrouwen in had, die heeft het maar kantjeboord gehouden. En dat de dam zelf, als een van de Rozenburgse boeren zijn zin had gekregen, had opgehouden met te bestaan in die nacht.
Cor Bom
Het idee van de man was misschien niet helemaal verkeerd of onlogisch. Hij dacht door de dam te bombarderen de druk van het water af te halen, waardoor er veel mensenlevens gespaard zouden worden. Maar ja, waar haal je in een nacht als deze een bommenwerper vandaan. We hadden maar een helikopter, geloof ik. Maar, en dat is hem wel gelukt: hij heeft zich op Rozenburg werkelijk onsterfelijk gemaakt. De man is na dit incident tot op zeer hoge leeftijd als Cor Bom door het leven gegaan. Een naamsbekendheid, waar menige Rozenburger toch misschien wel een beetje jaloers op was.
Toen we na enkele dagen logeren weer teruggingen naar onze eigen woning werden we niet echt vrolijk van hetgeen we tegenkwamen. Wat een smerige troep! De inhoud van het toilet was tegen het plafond geblazen, het zijl (de vloerbedekking) en wat meubels dobberden rond. In de kelder lag de hele inmaak in het water. De regenput was vol met allerlei bagger en troep en de inhoud als drinkwater niet meer geschikt.
Nee, het was een troosteloze aanblik. Maar met heel veel inzet en karakter heeft de bevolking van de vijftien huizen zich ook uit deze ellende omhoog gevochten. En dat zal best niet altijd hebben meegevallen, maar het is ze toch gelukt. Ook de groententuin was veranderd in een brei van zout water. Dat konden we dus ook wel schudden.
Tuinen
In zeer korte tijd werd er achter De Bult een stuk weiland geschikt gemaakt voor de tuinen van de knechts.
En nog datzelfde jaar werden er al weer vele soorten groenten geoogst uit de nieuwe tuinen. De tuinen waren alleen iets kleiner. Van de vijftien roe van toen werden we nu op nog maar tien roe gezet, maar nog steeds ruim voldoende voor een gezin.
Op de oude tuinen groeide gelukkig nog wel gras, en dat is het positieve dan weer dat we van de ramp hebben overgehouden. Wij, de jeugd, kregen daar ons voetbalveld. Een echt voetbalveld, ook van echte doelen voorzien, van staanders en een lat. De timmerman had deze doelen voor ons gemaakt. Het tijdperk van doelen van jasjes was voltooid verleden tijd.
Na een paar dagen ben ik aan de Nieuwe Waterweg gaan kijken, en wat ik daar zag heeft mij als ventje - ik was 12 jaar - doen stilstaan bij de kracht die de natuur kan ontketenen, en dan ook door niets meer is tegen te houden. De weg ’40-’45, een weg van betonplaten, betonplaten van ik schat 4x4 meter en 25 cm dik waren op verschillende plaatsen tientallen meters het land ingeslingerd. Onvoorstelbaar!
De Doorbraak
En De Doorbraak, het bastion waar ik zoveel vertrouwen in had: gewoon weggespoeld. Meters de grond ingezakt, en dan hebben we het over muren, betonnen muren van ik denk wel 25 meter lang en 1 meter dik, en een meter of drie hoog. En op welke fundatie de zaak stond, dat kon je niet zien, maar die zal ook wel behoorlijk stevig zijn geweest. Niets was er meer van over. Er staken nog wat stukken boven water uit. Volgens mij hebben ze die kolossen beton gewoon laten liggen en is de Landtong er gewoon overheen gelegd. Dus reden we eerst door de dijk. Na de ramp gingen we weer over de dijk, wat wel iets meer inzet vroeg van de fietser. Ik maak mij sterk als je daar nu anno 2010 gaat graven, dat die dingen daar gewoon nog in de grond zitten. Ik hoorde laatst nog een verhaal over de ramp.
We leven nu in 2010, dus 57 jaar na de ramp kreeg ik dit verhaal te horen. Het Stort was niet alleen van De Landverbetering, er liep een scheiding op ongeveer het midden van het geheel. Achter die scheiding lag het land van Willem van Santen, pachter van de Godzijdankpolder. In de zomer liepen daar vaak een aantal vaarzen, jonge koeien en een stier. Verder had hij ook het grootste gedeelte van de Godzijdankpolder in beheer. In de zomer als het koren was gemaaid en het stro was geperst, werd dat geperste stro op een tas gezet.
En na behoefte haalde hij dat weg voor het vee wat op Rozenburg gestald stond. Maar ook stond er nog een behoorlijke schuur. Dus met elkaar was het toch nog wel een aardige nederzetting. In de nacht van 1 februari 1953, toen de Godzijdank polder vol liep, bleef de schuur staan, maar de tas met stro ging drijven. En die stopte met drijven, toen hij aan de grond liep bij de twee bedrijfswoningen van Dam Lely.
De Noorderhoeve van Dam Lely, rechts in het water de restanten van de tas met stro
Tas met stro
Daar stonden deze huisjes aan het Staaldiep. Het Staaldiep, een behoorlijk brede sloot, liep vanaf De Pothof tot aan het haventje aan de Brielse Heuvel. We kunnen de weg van de tas met stro niet helemaal volgen. Maar voor 100% staat het wel vast dat het ding toch door De Doorbraak is gevaren, en waarschijnlijk het Staaldiep is afgedreven en bij de bedrijfswoningen van Dam Lely aan de grond is gelopen. Een ongelofelijke zaak, maar de feiten logen er niet om.
En nog een verhaal in het verhaal is de naam van de man die deze tas gebouwd heeft. Volgens het verhaal is dat Jaap Bergwerff (Japie de Reus) geweest. Een vakman dus! Wat ik nou zo leuk vind aan dat schrijven van mijn verhaaltjes is, dat je vaak zulke interessante dingen boven water weet te krijgen. Weinig Rozenburgers zullen dit nog weten. Maar toch is het een waargebeurd verhaal. Toen alles weer zo’n beetje droog was, werd de schade bekeken en met de vraag wat er aan te doen. De huizen werden door de bewoners zelf weer bewoonbaar gemaakt. Er waren natuurlijk nogal wat ongemakken. Het licht bijvoorbeeld, dat duurde ook nog even voor dat weer gewoon werkte.
Onder stroom
Hoewel gewoon, wat is gewoon? Maanden na die beruchte nacht kon je als je bij ons huis de trap opging naar je bed, de muur waar de trap langs liep beter niet vastpakken, want dan kon het gebeuren dat je dan een geweldige optater kreeg. En als ik daarover wat tegen mijn vader zei, zo van ‘Pa, de muur staat nog steeds onder stroom’. Was steevast zijn antwoord: ‘Als je het weet, waarom zit je er dan aan? Blijf er af dan voel je ook geen stroom.’
Die prikkende muur is gebleven, maar het werd van lieverlee wel wat minder. Maar je bleef het voelen, tot we verhuisden in 1957 naar Het Stort, stond de muur onder stroom. Ook alle regenputten van de vijftien huizen werden door het bedrijf grondig schoongemaakt met lysol en weet ik wat al niet meer, in ieder geval: ze waren weer brandschoon.
Leidingwater
En ook kreeg iedere bewoner weer een volle bak met water terug, weliswaar met ‘leidingwater’ uit Hoek van Holland. Dat water werd getapt bij Korfmaker op het houten steiger, daar liep namelijk een leiding onder de Nieuwe Waterweg door. Daar zaten ook de afsluiters waar je het water af kon tappen. Wim Kraaijeveld heeft dagen gereden met de vrachtwagen om alle regenbakken weer op het gevraagde niveau te brengen. Dat werd dus allemaal netjes geregeld.
Even voor het houten steiger lag het betonnen steiger, een erfenis uit de Tweede Wereldoorlog tegenover Hoek van Holland, waar nu de Ferry-veerdiensten laden en lossen.
Ook de dijk voor de huizen werd gerepareerd, er was nogal wat grond weggespoeld. En die gaten leverde behoorlijk wat gevaar op voor de bewoners en de passanten. Hadden we eerder allerlei soorten trapjes om bovenop de dijk te komen, op dat moment werd er besloten om universele trapjes te maken.
De eindwoningen kregen een aparte trap en bij de andere huizen werd per twee woningen een trap aangelegd, en zo had eenieder een trap van betonblokken. En zo ging het maar door, er werd zeker niet bij de pakken neergezeten. Onder aan de dijk werd een greppel gegraven. Ik denk voor het uitzakken van het dijkwater. Maar misschien was het ook ergens anders voor, maar dat zou ik niet weten. In de winter met het sleeën was het een vervelend obtakel, dat greppeltje.
Noordoostpolder
Een ander probleem was de grond, er was geen sprake van dat er nu anno 1953 nog wat op kon worden gezaaid. Ja, een beet gerst misschien en wat tarwe, maar zeker geen aardappelen of bieten. Voor dat probleem werd de oplossing gezocht in de Noordoostpolder.
Door dat het zaai- en pootgoed niet op de zoute grond konden worden gepoot, en voor het aardappelpootgoed was de zoute grond ook al geen optie, werd besloten om dat in de Noordoostpolder te plaatsen. Er werd land geregeld (gehuurd) en er werden wat vrijwilligers aangewezen om daar orde op zaken te stellen.
Vooraf was er al een transport met machines en materiaal op pad gegaan om daar al het een en ander te brengen. Wat een rit zal dat geweest zijn met een paar van die tractoren even naar de Noordoostpolder. Maar toen de aardappels eenmaal in de grond zaten, was het een kwestie van onderhoud en dat was in hoofdzaak dan het aardappels selecteren van de aardappels op ziekte of andere mankementen.
Marknesse
Op maandagmorgen werd er door deze groep vertrokken met de vrachtwagen en een luxe auto, een en ander hing af wat er mee moest, en op zaterdag kwamen zij dan weer terug. De groep was gehuisvest in Marknesse, waar zij de beschikking hadden over een barak waar zij konden eten en slapen. En dat was een leuke bijkomstigheid. Ze konden naar de film, dat was ten opzichte van thuis wel een hele luxe.
Mijn vader heeft er ook verscheidene weken gewerkt, en kon zich goed in de situatie verplaatsen. Hoewel hij ook weleens uit zijn slof kon schieten. Hij had de gewoonte om als hij naar bed ging zijn sokken aan een loszittende plank boven zijn hoofd op te hangen. Achteraf is dat vragen om moeilijkheden.
Toen hij in een diepe slaap was, hebben zijn maatjes een mok water op de sokken geplaatst en toen hij wakker werd en gewoonte getrouw zijn sokken wilde pakken was hij wel erg snel wakker, een koude douche was zijn deel, en ik weet wel zeker dat hij daar niet van hield. Ja, dan kon hij weleens even geïrriteerd raken, maar hij was het wel vrij snel weer kwijt en kon er dan de humor ook wel weer van inzien. Maar ja, hoe gaat dat in zo’n mannenwereld, als je niet tegen een geintje kan, heb je het moeilijk. Maar het was gelukkig maar voor een jaar.
Gips
En hier in de Krabbepolders werd gips gestrooid, wat gewonnen werd uit de zoutmijnen, een afvalproduct uit Frankrijk. Honderden tonnen zijn er over het land uitgestrooid om de pH-waarde, het zuurgehalte omlaag te drukken. Zo werd er van alles aan gedaan om de zaak weer zo snel mogelijk op de rails te krijgen, en dat is volgens mij behoorlijk gelukt.
Ook op de Noordbank, waar de huizenbouw bij de Grasdrogerij in het najaar van 1952 was gestart. Dit moesten huizen worden voor het personeel van de Grasdrogerij. Met de watersnood is echter de hele fundatiebalk laag en wat er aan hout was opgeslagen, weggespoeld en vind dat maar eens even terug. Maar dat is wel voor elkaar gekomen, ook die huizen werden afgebouwd.
In het najaar van 1953, begin ’54 waren de huizen afgebouwd en konden bewoond worden. Prachtige huizen, maar in een tijdsbestek van 14 à 15 jaar was het daar ook einde verhaal. Ik geloof dat ze hebben gestaan van ’54 tot ’67. Na de watersnood kregen we een paar firma’s op het dorp, Blok en Van Hattum en Blankenvoort, dat waren firma’s gespecialiseerd in het verzetten van grond, van héél veel grond.
Dus na het ophogen en verbreden van de beschadigde dijken zijn deze firma’s eigenlijk nooit meer weggegaan. Toen dat ongeveer klaar was, kwam de Botlek en daarna de Europoort. Met het aanvangen van de Europoort kregen we weer te maken met andere ondernemers, zoals Adriaan Volker bv. Nu nog steeds niet weg te denken uit het havengebied, maar toen vanuit Sliedrecht gekomen om bij ons op Rozenburg wat havens maken.
Al de moeite gedaan om het eiland met al zijn zandplaten boven water krijgen, ging verloren. Rozenburg werd gewoon weer water, héél veel en héél diep water. Ja, de kern, het dorp bleef over, maar verder was het niet veel meer.
Industrie
Veel van mijn vroegere collega’s uit de landbouw zijn bij Adriaan Volker gaan werken. Of gingen de industrie in, de Super, de kunstmestfabriek in Vlaardingen was zo’n trekker voor de landarbeider. En toen de Botlek er eenmaal was, toen hadden we wat betreft het werk geen probleem meer. Je nam je handen mee, en overal was werk.
En dat was in die tijd voldoende. Dat je het nu met die handen alleen niet meer waar kan maken moge duidelijk zijn. De petrochemische industrie stelt nu andere en vooral veel hogere eisen. Maar in die tijd was het zo dat als je je handen kon laten wapperen dat dat een pré was.
Voor de grote maar ook voor de wat kleinere grondverzetbedrijven was de watersnood een zege: de kans om er bovenop te komen, wat ook bij vele is gelukt. De ramp was slechts het begin van wat ons nog allemaal stond te wachten. Dit was voor mij de ramp zoals ik het heb beleefd, en als een en ander niet helemaal klopt spijt mij dat, maar het is ook al zo lang geleden, van 01-02-1953 tot 07- 09-2009.